-
Zetel Antwerpen
Th. Van Rijswijckplaats 7
2000 Antwerpen
T 03 203 44 00
F 03 232 79 37 -
Zetel Kempen
Kleinhoefstraat 6
2440 Geel
T 014 63 95 70
Ondernemingsnummer BE0627 844 475
Tienjarige aansprakelijkheid, Aansprakelijkheid, Bouwrecht
15 mei 2023
De tienjarige aansprakelijkheid veronderstelt dat verschillende voorwaarden tegelijk vervuld zijn.
Ten eerste moet er sprake zijn van een ‘gebouw of een groot onroerend werk’. Daarnaast moet het gaan om een gebrek dat ‘ernstig’ is. Tenslotte moet een ‘fout’ in hoofde van u als aannemer worden bewezen door uw opdrachtgever.
De term ‘gebouw’ kan worden omschreven als elke materiële constructie die vast op de grond wordt geplaatst met duurzame materialen, zoals aan een huis, een ziekenhuis, een appartements‐ of kantoorgebouw, maar ook een weg, een brug, een dijk, een terras, een tennisveld, een veranda, enz.
Wat een ‘groot onroerend werk’ juist omvat is minder duidelijk. De feitenrechter is bijgevolg vrij om deze term invulling te geven. Door de band genomen gaat het om werken die één geheel vormen met het onroerend goed en die er een cruciaal deel van uitmaken. Voorbeelden van een ‘groot onroerend werk’: werken in de fundering of in het rioleringssysteem voor de evacuatie van huishoudelijk water, werken betreffende een dak, een balkon of een terras.
Een vaak terugkerende vraag is of herstelwerken onder de tienjarige aansprakelijkheid kunnen vallen.
Bij arrest van 9 december 1988 heeft het Hof van Cassatie deze vraag beantwoord. Herstellingswerken doen volgens het Hof een nieuwe tienjarige periode lopen vanaf de oplevering van de herstellingen, in zoverre de herstelwerken zo belangrijk zijn dat zij op zich als “grote werken van onroerende aard” kunnen worden beschouwd. Denk bijvoorbeeld aan de vervanging van een volledig dak.
De rechtstreekse onderwerping van de nieuwe uitgevoerde grote werken aan de artikelen 1792 en 2270 BW vormt dus de juridische basis voor de nieuwe tienjarige aansprakelijkheidstermijn.
De tweede voorwaarde is dat het gaat om een “ernstig gebrek”.
Het gebrek moet de stevigheid van het bouwwerk of van een belangrijk deel ervan in gevaar brengen of kunnen brengen. Het moet dus gaan om een gebrek dat mogelijk, zij het misschien op termijn, het volledige of gedeeltelijke verlies van het onroerend goed veroorzaakt.
In tegenstelling tot wat vaak aangenomen wordt, is het niet vereist dat het gebouw effectief instort of dat er een gevaar bestaat voor onmiddellijke instorting. De voorzienbare en waarschijnlijke aantasting van de stabiliteit of het duurzame karakter van het gebouw volstaat.
Het ernstig karakter van het gebrek wordt volledig vrij beoordeeld door de feitenrechter.
Het ontstaan van een ernstig gebrek in het bouwwerk is wel een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde. Een vereiste die vaak vergeten wordt, is dat de ten laste gelegde gebreken te wijten moeten zijn aan een fout in de manier waarop het werk werd uitgevoerd.
Deze fout kan bestaan in:
1. een tekortkoming in een van de contractuele verplichtingen van de aannemer;
zoals een uitvoering die niet strookt met het bestek, een berekeningsfout, het gebruik van ongeschikte materialen, enz.
2. een uitvoering niet beantwoordt aan de regels van ‘de kunst en het goed vakmanschap’.
Bijvoorbeeld wanneer u weet dat een bepaalde uitvoeringswijze schade zal berokkenen en u deze desondanks toch uitvoert. Zoals het plaatsen van houten buitenschrijnwerk dat niet behandeld is tegen vochtindringing, terwijl het in ons land regelmatig regent.
Aangezien u een onderneming bent, kan het bestaan van uw fout worden bewezen met alle middelen van het recht. De bewijslast rust op uw opdrachtgever en varieert naargelang de (onder)aannemingsovereenkomst wordt gekwalificeerd als een resultaats- dan wel een middelenverbintenis.
Wanneer u zich heeft verbonden om een resultaat te behalen, kan uw opdrachtgever een bewijzen door het louter uitblijven van het resultaat. In dit geval kan u zich slechts bevrijden op grond van overmacht. Wanneer de (onder)aannemingsovereenkomst echter wordt gekwalificeerd als een middelenverbintenis, moet uw opdrachtgever bewijzen dat u niet de nodige zorg heeft besteed aan de uitvoering van de verbintenis.
Of u gehouden bent tot een resultaats- of middelenverbintenis hangt in de eerste plaats af van de wil van de partijen. In het algemeen wordt aanvaard dat een aannemer zich enkel heeft verbonden om zijn diensten te presteren volgens de regels van het vak, zonder een feilloos resultaat te garanderen. Voor sommige werken, waarvoor een bepaalde verwezenlijking werd geëist of een resultaat volgt uit de aard van de zaak, neemt men aan dat de aannemer een resultaatsverbintenis heeft aangegaan (bijvoorbeeld een waterdicht dak).
Om een fout te bewijzen wordt in de praktijk vaak beroep gedaan op een (gerechts)expertise.